Gepubliceerd op: vrijdag 29 juni 2012

Het debuut van een witte raaf V

Zwijgend staan we in het nauwe halletje. Ik draag een wijde pilo broek en een schipperstrui. Mijn natte plunje draag ik in een plastic zak. Niet ver weg nadert een auto. Als hij remt en claxonneert komt de oude man in beweging en draait de deur van het slot.
‘Nou tabee dan,’ mompelt hij terwijl hij me naar buiten wuift. Ik stap over de drempel en wil me omdraaien om hem ten afscheid een hand te geven als de deur achter me met kracht in het slot wordt gegooid. Achter me slaat een autoportier en me in beweging zettend roep ik A’s naam.
‘Waar ben je?’ antwoordt ze. Er flitst een zaklamp aan. Om me heen is geklots. Mijn hand vindt een touw en ik klem me vast.
‘Hier!’ roep ik met een dun stemmetje De lichtbundel zigzagt over een pad, bereikt een hek en legt dan het begin van een loopplank bloot.
‘Blijf staan. Ik help je wel aan wal.‘ Ik pak haar toegestoken hand en schuifel over de niet al te brede plank naar haar toe.
Voor we in de taxi stappen kijk ik nog om. Een ark dus! Om de ligplaats staat een schutting, een soort palissade van gepunte en glanzend zwart geteerde boomstammen. Op het stukje oever voor de boot is een poort opgericht; tussen de palen is een met witte letters beschreven bord bevestigd. Zie ik een T? Ja! En een O. Het tweede woord begint met een i. Staat er nou een verbindingsstreepje tussen of … Geen tijd. De chauffeur laat de motor loeien. A. slaat een arm om mijn middel en sleurt me naar binnen.
Binnen tien minuten zijn we terug in de stad. A. rekent af en opent met haar sleutel de benedendeur. We bestijgen de twee trappen naar mijn etage. Ik doe het ganglicht aan en stel vast dat de deur naar mijn woning op een kier staat. Geschrokken storm ik naar binnen, maar van een inbraak is geen sprake. A. geeft me een por en wijst op het setje sleutels dat lichtjes bengelend in het slot steekt.

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.