Gepubliceerd op: woensdag 4 april 2012

Gert de Jager: een overpeinzing

“Wat verdween zijn tijdschriften als Bzzlletin en Literatuur. Tijdschriften waarin auteurs, critici, academische en andere neerlandici lange, saaie en minder saaie stukken wijdden aan auteurs uit heden en verleden. Vooral Bzzlletin, met zijn bespottelijke naam en zijn opmaak die aan een dysfunctionele stencilmachine deed denken, heeft het lang uitgehouden. Ik herinner me nummers over Elsschot, de Vijftigers, Japanse literatuur – er was nog veel meer. Wie snel op de hoogte wilde raken, had heel wat aan die nummers. Moeizaam geschreven, schoolse overzichten hadden zo hun eigen kwaliteiten naast persoonlijke essays waaruit betrokkenheid sprak.”
‘Waar zou je die laatste nu kunnen publiceren?’, vraagt Gert de Jager zich af op zijn blog In huisgewaad.

Over de auteur

Displaying 7 Comments
Have Your Say
  1. Wiel Kusters zegt:

    Het zou interessant zijn Gert de Jagers opmerkingen eens te confronteren met wat Arnoud van Adrichem schreef over de flaptekst van mijn zopas verschenen ‘Dit nog, ook dit. Essays over poezie en proza’.
    Zie http://www.dereactor.org/home/detail/signalering_dit_nog_ook_dit/

  2. Ik overdrijf een beetje, misschien.

    Maar als ik het lijstje bekijk – één nummer van Bzzlletin bood net zo veel essayeerruimte als de vijf of zes overgeschreven tijdschriften in een heel jaar. Ongeveer.

    Kusters’ oorspronkelijke kafttekst maakt melding van een relatief verschil. In de bespreking op De Reactor wordt daar iets absoluuts van gemaakt. Het lijkt me nog minder terecht.

  3. In mijn signalering op De Reactor bestrijd ik dat er sprake is van de ‘teloorgang van het literaire essay’, zoals de flaptekstschrijver van ‘Dit nog, ook dit’ letterlijk beweert. Dat lijkt me een tamelijk absolute claim, die mijns inziens niet of nauwelijks strookt met de hedendaagse literaire tijdschriftpraktijk.

  4. Op De reactor staat dit:

    De blurb rept over ‘de teloorgang van het literaire essay’, waarvoor in kranten en tijdschriften steeds minder ruimte zou bestaan. Ik geef de achterflapschrijver zo’n beetje gelijk wat de kranten betreft, maar het is onzinnig om te stellen dat tijdschriften als pakweg De Gids, DWB, nY en Parmentier geen plaats meer inruimen voor diepgravende, interpreterende stukken over gedichten en verhalen.

    Minder ruimte wordt geen plaats. Dat laatste beweert Kusters niet, als je eigen weergave van zijn woorden correct is. We zijn het overigens allemaal eens, geloof ik, over de dringende noodzaak van een en ander en van lekker veel ruimte daarvoor.

    • Het is natuurlijk nog maar de vraag of de flaptekstschrijver en Wiel Kusters een en dezelfde persoon is. Maar ik ga er voetstoots vanuit dat Kusters achter de inhoud van de blurb staat.

      Er staat letterlijk: ‘Tot de veranderingen die de literaire cultuur de afgelopen jaren heeft ondergaan behoort de teloorgang van het literaire essay. Toch zijn juist die langere interpreterende stukken over verhalen en gedichten, waarvoor in kranten en tijdschriften steeds minder ruimte bestaat, belangrijke schakels in het gesprek tussen schrijver en lezer, of beter nog: tussen lezer en tekst.’

      Ik ga mij niet wagen aan een tekstexegese – de eerste bewering lijkt inderdaad tegenstrijdig met de tweede – maar ik vind dat de literaire tijdschriften hier schromelijk tekort wordt gedaan. Er is de laatste tijd veel kritiek op literaire tijdschriften, soms ook terecht, maar het gaat mij te ver om te stellen dat het literaire essay er in de literatuurperiodieken bekaaid vanaf komt. Zo’n bewering is bezijden de waarheid.

      • Arnoud, als redacteur van Parmentier heb je helemaal gelijk. Juist Parmentier biedt veel ruimte aan het essay – het begint langzamerhand zelfs een onderscheidend kenmerk te worden. Dat bewijst misschien eerder iets dan dat het iets tegenspreekt.

        Het probleem met een stukje als dat van mij en een kafttekst als die van Kusters is dat het al gauw Tempo Doeloe-achtig wordt. Op de ervaring dat er iets verdwenen is en dat het wordt gemist, lijkt een ideologisch taboe te rusten. Dat neemt niet weg dat die ervaring reëel kan zijn. Wanneer het gaat om de materiële voorwaarden voor culturele productie, heeft ze zelfs een kritische potentie. En eh… daar het gaat volgens mij om.