Gepubliceerd op: donderdag 2 februari 2012

Lichtmis

Twee februari. Maria-Lichtmis. Aan de KU Leuven, de Sedes Sapientiae, worden eredoctoraten uitgereikt. Ik heb er niets mee en evenmin met het katholieke kaarsenfeest. Maar ik denk aan een van de kortste gedichten van Paul van Ostaijen, eentje dat je gemakkelijk onthoudt en als een westerse mantra inwendig kunt opzeggen. Als vorm van meditatie op een te drukke plek.

GEDICHT

Is het Lichtmis      licht       mist
op het dorp keer om de kom

Geen interpunctie, die breng je zelf aan als je er behoefte aan hebt. Geef je proefpersonen die opdracht, dan zal het resultaat vermoedelijk uiteenlopen. Vormen de eerste drie woorden een bijzin van tijd of zijn ze een vraag? Enjamberen zullen de meesten wel, maar komt er dan een punt achter dorp? Of is het tweede vers een zin op zich? In plaats van interpunctie hanteert Van Ostaijen twee keer extra spaties, een ode aan de zeggingskracht van het afzonderlijke woord. Een deconstructie van de naam van het kerkelijke feest, met een -t die er zomaar bijgehaald lijkt en toch, na die onscherpe ‘i’ een regelmaat met de -t van licht vormt, alsof Lichtmis niets anders kan genereren.

Als je het gedicht hoort, voel je de neiging, ook al door de plaatsing in de zin, om licht als werkwoord te lezen. Misschien zelfs niet zozeer als op- of bijlichten, maar als een variant van ‘hangen’: er ligt mist op het dorp, een homofoon. De isolering van de twee woorden maakt ze los uit een begrijpelijk verband. De klaarte van het licht wordt een nevelvlek. Is misschien ook ‘mist’ een werkwoord, iets wat ontbreekt? Iets wat zich vergist? De lezer grijpt ernaast en staart zich blind op de ruimte waar geen letters staan. Wit licht het licht erdoor op.

Vijf lichte i’s in het eerste vers, vier doffe o’s in het tweede. Van het ideële feest, een willekeurige inkeping in de kalender, het ijle van licht en mist, naar het vertrouwde, het dorp. En daar een alledaagse handeling, geformuleerd als bevel – tegen een ander? tegen zichzelf? Keer om de kom, als de teil na de reiniging? Onwillekeurig klitten ‘dorp’ en ‘kom’ ook samen. De dorpskom, het meest vertrouwde, op zijn kop? Of: keer terug op je stappen, in een cirkel?

Een wolk van niet weten, op ‘Lichtmis’ na verwoord in elementaire, eenlettergrepige woorden. Noch doctoraal, noch dada. Een in het metafysische geankerd spel met woorden. Het vervuld zijn door het onzegbare. ‘De resonantie van het woord in het onderbewustzijn, – resonantie die naar de oppervlakte te voeren mij de feitelijk lyrische taak schijnt – zij ligt tussen de zin [= betekenis] en de klankwaarde.’ (P.v.O.)

Een mantra verklaar je niet. Je zegt hem.

Erik de Smedt (tekst en foto)

Over de auteur

- is criticus en literair vertaler: recentelijk Ann Cotten, Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten (2011), Spiel auf Leben und Tod. Die Auferstehung des Konrad Bayer (Schreibheft 79/2012), Norbert Hummelt, Geen veerman, geen Styx (2014, met Jan Baeke), Marion Poschmann, Landschap van wilde geruchten. Gedichten (2015), Konrad Bayer, idioot (2015), Konrad Bayer, de peer en ander proza (2017), Ernst Jandl, poëzieklysma (2017), Jean Paul, Gedachtegewemel (2018), Georg Heym, De gek (2019), Gerhard Rühm, het raam (2020), Novalis, Fragmenten/denkopdrachten (2020), Cornelia Hülmbauer, Cyclus V (2020)