Brief van een voorbijgaande generatie
In haar column in De Morgen laat Ann Decraemer volgende chronologisch verwarde gedachtekronkel op de argeloze lezer los:
“Dat schrijvers zich soms overschatten, daar ben ik het mee eens. Ik heb daar namelijk zelf af en toe last van – al heb ik bijna medelijden met auteurs die nog steeds geloven dat literatuur de wereld kan redden. Jazeker, die bestaan nog, hoewel ze zeldzaam zijn in mijn generatie van dertigers en het geloof in literatuur als heiland meer leeft onder oudere schrijvers die nog de tijd van de Grote Verhalen hebben meegemaakt.”
…. oudere schrijvers die nog de tijd van de Grote Verhalen hebben meegemaakt!?... hoe oud moeten die schrijvers dan wel niet zijn, vraag ik me af. De vijfenvijftig plussers van vandaag zijn immers grootgebracht met de deconstructivistische paplepel van Derrida en het postmoderne dogma ‘gij zult niet meer in grote verhalen geloven’. Schrijvers die de tijd van de Grote Verhalen hebben meegemaakt dat waren toch Stijn Streuvels en generatiegenoten? Zelfs een naoorlogse schrijver als WF Hermans die zelf ‘grote’ verhalen schreef had een afkeer van het grote – alles – bestaat – met – een- bedoeling – verhaal.
Nee, dan liever dit genadeloze stuk op Streven van David Dessin, woordvoerder van de nieuwe – zoals hij het zelf ironisch uitdrukt ‘militant onverschillige – voorbijgaande generatie. Een brief gericht aan de postmoderne babyboomers. Een minachtende tirade tegen de verloochenaars van de grote verhalen. Een brief die er niet om liegt kortom:
“Het is wel alvast duidelijk dat de getormenteerde postmoderne mystiek van denkers als Derrida en Lyotard voor de meeste onder uw zelfverklaarde postmodernisten wat te hoog gegrepen was. De betogen dat identiteit een constructie is die berust op belangen en macht waren namelijk zo cryptisch dat u het idee buiten universitaire kringen al snel ongemerkt inruilde voor een meer werkbare lightversie. Uw nieuwe generatie van jonge goden als Brusselmans, Hemmerechts en Lanoye maakte zich wel de retoriek van het postmodernisme eigen maar deed het in de praktijk met het veel aardser aandoend narcisme van het eigen ‘zelf-loze zelf,’ waarrond zich wél een literatuur en cultuur kon vormen. Had u werkelijk niet door dat de grote posthistorische onmogelijkheid van de identiteit meteen weer met evangelische ijver door mindere goden tot een nieuw soort identiteit werd gecanoniseerd?
Uw literatuur en kunst bijvoorbeeld waren dan wel officieel verlost van de taak een identiteit door te geven, maar die eindelijk bereikte vrijheid werd al snel een vorm van entertainment, een nieuw soort cultuur waarin uw identiteitsloosheid centraal stond. Uw ‘volk’ was dan wel officieel verlost van identiteit, maar in plaats van hierdoor gekweld te worden werd het meteen een volk van genietende cultuurparticipanten die vol enthousiasme ‘hun’ identiteitsloosheid uitdroegen. Uw politici waren verlost van identiteit maar werden plots trotse managers die zoveel mogelijk welvaart wilden creëren om hun volk van genieters te dienen. Dat alles consolideerde zich in recordtempo tot een nieuw soort traditie, een nieuw soort cultuur, een nieuw soort taal, een nieuw soort politiek, overkoepeld door een negatieve theologie van BigBrother, de officiële staatsreligie van het volmaakt identiteitsloze land dat wij geheel toevallig met elkaar delen.”
*
Veel meer dan dat treurige einde van de grote verhalen interesseren ons die kleine verhalen die we als ontspanning hebben gekregen. Uw heldenloze werkelijkheid verbleekt bij die duizenden kleine werelden, die schitterende utopische eilanden, stuk voor stuk boordevol magie, betovering en strijd, met alle roem en grootsheid die uw postmoderne werkelijkheid vanuit haar veel te goede geweten heeft uitgebannen. Daar ligt het hart, het credozelf van uw ‘nieuwe generatie’, bij wat u als louter entertainment beschouwt.”
“U kijkt daar op neer, die fictie, die fantasy, die sci-fi, die ‘populaire literatuur’ waar wij onze tijd en ons geld aan verspillen. ‘Leg maar op het nachtkastje!’, zei de vader van Kafka ook al, toen diens zoon weer eens met zijn fictie afkwam. Had hij de verhalen van zijn zoon maar beter gelezen! Ze gingen immers stuk voor stuk over hem, ‘het waren alleen maar jammerklachten die ik aan jouw borst niet uiten kon’ schrijft zijn zoon uiteindelijk in 1919, in een poging zijn onverschilligheid tegenover zijn vader te verklaren4. Onze fantasy, onze muziek en onze games handelen ook alleen maar over u. Maar het zijn niet louter jammerklachten!”
Lees het tot nadenken stemmende stuk op Streven.
[…] lees via Ooteoote dat Ann Decraemer een beetje medelijden heeft met auteurs die denken dat literatuur de wereld zal […]