Gepubliceerd op: maandag 19 december 2011

Het radicale potentieel van de verbeelding

(Dit artikel verscheen eerder deze maand in Tijdschrift Vooys, nummer 29.4)

Waarschijnlijk zal de zomer van 2011 niet de geschiedenis ingaan als die van het Grote Kunstverzet. Logisch. De Arabische Lente van Egypte en Tunesië ontwikkelde zich in Libië en Syrië tot een bloedige zomer. In Griekenland ontlook een nieuwe economische crisis en in Noorwegen bewees Anders Breivik het gewelddadig potentieel van het gedachtengoed van Geert Wilders. Maar er is nog een andere, belangrijker oorzaak voor het gebrek aan impact van het kunstenprotest. Hoe we ook Schreeuwen om Cultuur of Marcheren voor de Beschaving (en ja, dat heb ik allemaal gedaan), op de een of andere manier is ons protest nooit meer dan een krachteloos gebaar.

Hoe komt dat?

Een begin van een verklaring bevindt zich in de protestretoriek. Statements tégen de bezuinigingen begonnen paradoxaal genoeg vaak met fundamentele consensus: ‘Natuurlijk moet er bezuingd worden, maar…’ Hoe kan dat krachtig zijn? Alsof de muis tegen de kat zegt: ‘Natuurlijk moet je me opeten, maar…’. De wetten der natuur schrijven het voor, maar als de muis zo in het leven staat, is het met zijn soort snel gedaan.

Daarnaast is de beschavingsclaim van de kunstenaars paradoxaal. Enerzijds wordt er gesteld dat kunst voor de beschaving onontbeerlijk is omdat ze iets vertegenwoordigt dat hoger staat dan de kaalheid van geld, economie en kapitalisme. Anderzijds wordt beweerd dat de bezuinigingen kaalslag veroorzaken:. Ofwel: er zal minder kunst gemaakt worden als de Staat er niets meer aan uitgeeft. Wij eisen dus dat voor de Staat kunst belangrijker is dan geld, maar ze is dat niet voor ons, want wij stoppen ermee als de geldkraan wordt dichtgedraaid.

Het is geen wonder dat Zijlstra zich geen zorgen maakte over ons. Wij hadden bij voorbaat al van onszelf verloren.

De vraag is hoe dat zover heeft kunnen komen. Vorig jaar publiceerde de Amerikaans/Hongaarse kunstjournalist András Szántó een artikel in The Arts Newspaper, getiteld ‘Funding: the state of the art’. Daarin beschreef hij een crisis in de Angelsaksische arts advocacy (het tegenover geldschieters bepleiten van je kunstenaarschap of kunstinstelling), die ironisch genoeg erg overeenkomt met de subsidiecrisis in Nederland – ironisch, omdat het ‘Amerikaanse model’ de laatste jaren als de oplossing voor alles geldt, terwijl uit het artikel blijkt dat dat op ongeveer dezelfde manier spaak loopt als het onze.

Szántó stelt dat kunstenaars en kunstinstellingen er de laatste decennia aan gewend zijn geraakt hun werk te beargumenteren op grond van sociale, economische en praktisch politieke gronden. Gronden die kwantificeerbaar zijn, die binnen een kapitalistisch systeem als nuttig kunnen worden aangemerkt en daarop kunnen worden afgerekend. Ze moeten hun werk of instelling immers aanprijzen bij gemeenteraden, banken, mecenassen, die hun investeringen op hun beurt ook weer moeten verantwoorden aan hun directies, besturen en volksvertegenwoordigers. Daardoor hebben ze zich in een fundamenteel kwetsbare positie gemanoeuvreerd, omdat de argumenten die ze gebruiken voor hun bestaansrecht inwisselbaar zijn met argumenten voor allerlei andere zaken en instellingen.

Je kunt bijvoorbeeld bepleiten dat jouw theater banen schept en de leefbaarheid van de buurt verbetert. Szántó daarover:

[…] even if benefits are achieved, the question looms whether there might be simpler ways to deliver the same outcomes. After all, cancer hospitals also produce (taxpaying) jobs and may reduce neighbourhood crime, but no one in their right mind would advocate for them for those reasons.

Je bepleit de bouw van een ziekenhuis vanwege iets dat alleen een ziekenhuis kan: mensen genezen. Maar, schrijft Szántó, door de ontwikkeling die de arts advocacy heeft doorgemaakt, is vergeten wat dat unique selling point van de kunst is. Dat maakt haar kwetsbaar: aan de ene kant omdat de beoogde doelen van kunstinstellingen (werkverschaffing, sociale cohesie) ook door andere investeringen (of door bezuinigingen) kunnen worden gerealiseerd, en aan de andere kant doordat kunstenaars en kunstinstellingen niet meer weten hoe ze zich écht kunnen verdedigen als dat nodig is.

Wie de taal van cultuurbeleidsnota’s en subsidieaanvragen kent, ziet dat in Nederland precies hetzelfde aan de hand is. Het is geen toeval dat die taal doorklonk in de protesten deze zomer. Orkesten moesten behouden blijven omdat ze een ‘internationale reputatie’ hadden en een ‘exportproduct’ waren, niet omdat ze onontbeerlijk waren in het muzikaalinhoudelijke landschap, laat staan dat ze zélf unieke muzikale landschappen zouden scheppen. Theaterstudenten protesteerden tegen een overheid, zeiden ze, die ze wel “opleidde” tot kunstenaar, maar die vervolgens hun ‘arbeidsmarkt’ om zeep hielp. Ze protesteerden minder omdat van ze gevraagd wordt de verhalen die zij in het theater vertellen te definiëren als product, als entertainment, en hun toehoorders als hun klanten.

Je hoort Zijlstra denken: ‘Arbeidsmarkt? Er is in de tuinbouw, de administratie en het havenwezen werk zat voor die lui!’ En: ‘Export? Daar hebben we landbouwsubsidies voor!’ En: ‘Product? Overproductie!’

Zijlstra werd verweten geen verhaal te hebben, maar zich alleen door centen, cijfers en kwantificeerbare gegevens te laten leiden. Maar hetzelfde gold voor ons. Een bittere constatering. Niet alleen rechtse, kapitalistische boekhouders hechten geen geloof aan de realiteit van een verhaal dat de cijfers ontstijgt. Links evenmin. En zelfs de kunstenaars niet. Terwijl juist kunstenaars zouden moeten geloven in de waarde én de waarheid van de werelden en verhalen die zij scheppen.

Het klinkt misschien gek, maar toen het verbod op onverdoofd ritueel slachten nagenoeg Kamerbreed werd aangenomen [in de Tweede Kamer, in de Eerste Kamer is het inmiddels weer afgestemd, JB], werd het me duidelijk waardoor dit kwam. Want hoe duid je dat verbod? Voorstanders zullen aanvoeren dat de Nederlandse Staat ermee in het geweer komt tegen dierenleed. Maar dat is niet het hele verhaal. Voor de Staat is nooit één wet tegelijk realiteit, maar altijd, elk moment, alle wetten. Het is dus van belang dat het (ergere) dierenleed in de bioindustrie van dezelfde wetgever mag doorgaan, omdat dat goed is voor de internationale concurrentiepositie van Nederland. Voor de Staat is dus eigenlijk het toebrengen van dierenleed soms verwerpelijk, en soms niet, en dat hangt af van de motivatie. Wordt dierenleed toegebracht op aantoonbare, kwantificeerbare, economische gronden (minder kosten, meer winst), dan is het toelaatbaar. Wordt het toegebracht op basis van een niet-kwantificeerbaar en hogelijk fictioneel lijkend verhaal (hier: een religie – de islam en het jodendom), dan is het verwerpelijk.

Het gaat me hier niet om die in de samenleving breed gedragen anti-religiositeit op zich, maar om iets dat daarin besloten ligt: de afkeer van het idee dat je moraliteit – de vraag hoe je moet handelen – baseert op een verhaal.

In de receptie van literatuur – en dan bedoel ik niet slechts de kritische receptie maar ook de veel meer in het discours aanwezige en zichtbare commerciële receptie (hoe boeken verkocht worden) – zie je dat dat idee inderdaad bijna non-existent is. Een boek kan verbazen, onderwijzen, confronteren, ontroeren, maar die ontroering is altijd een vluchtige belevenis, iets dat je ondergaat als een genot, zoals je een maaltijd als een genot ondergaat. Ook de gemiddelde recensent opereert volledig in dit door kapitalisme gedreven discours en ziet zichzelf als iemand die in kranten mensen helpt bij het kiezen van hun aankoop, dus met het kiezen hoe ontroerd te worden. Zelden of nooit wordt er over ontroering gesproken als iets dat verplicht. Iets waar je wat mee moet doen, iets dat je bijvoorbeeld moet laten volgen door handelen, iets waardoor je in elk geval vragen moet stellen: moet ik mijzelf veranderen? Moet ik mijn wereld veranderen? Alleen zo kan literatuur iets meer zijn dan een product. Maar dat kan alleen als de fantasiewereld, waarvan elk boek een manifestatie is, op de een of andere manier serieus wordt genomen als reëel alternatief op de onze. En dat betekent dat we bereid moeten zijn te handelen naar wat wij als fictie ervaren, als ware het realiteit.

Ik ken geen boek dat dat beter illustreert dan ‘Het oneindige verhaal’ van Michael Ende. De hoofdfiguur – Bastiaan – verstopt zich op de zolder van zijn school om in een gestolen boek te lezen. Omdat hij van lezen houdt, maar vooral ook omdat hij niet in staat is om te gaan met zijn problemen. Hij wordt gepest, presteert slecht op school, zijn moeder is overleden, zijn vader kijkt niet naar hem om. Daartegenover staat hij keer op keer machteloos, en daarom vlucht hij in zijn fantasie. Hij is een escapitsitsche lezer. De literaire ontroering is zijn doel.

Zijn boek gaat over het rijk Fantasia, een andere wereld die natuurlijk staat voor de werkelijke andere wereld van de verbeelding. Fantasia wordt bedreigd door het Niets, dat die wereld letterlijk opvreet. Dat staat ontegenzeglijk voor het gebrek aan geloof van ‘de maatschappij’ in verbeelding, maar het staat ook voor dat gebrek bij Bastiaan zelf. Zijn escapisme is precies wat het Niets drijft. Om de ondergang van Fantasia te voorkomen, moet hij verantwoordelijkheid nemen voor zijn ontroering en iets gaan doen. Als halverwege het boek plotseling een beroep wordt gedaan op Bastiaan – het boek vraagt hem letterlijk een actieve rol in het verhaal te gaan spelen om de ondergang van Fantasia te voorkomen – volstaat het dan ook niet om het boek gewoon te sluiten. Dat zou werken als Fantasia ‘slechts’ fantasie was, het tegenovergestelde van realiteit. Maar Fantasia zal ook nog bestaan – en dus teloorgaan – als Bastiaan stopt met lezen. Zo kun je realiteit definiëren: dat het iets is dat ook buiten jouw eigen blikveld bestaat. Bastiaan accepteert dat uiteindelijk door de sprong het boek in te wagen en een actieve rol in te nemen ten opzichte van zijn verbeelding. Zo redt hij Fantasia, maar belangrijker is dat hij juist door die wereld serieus te nemen leert dat hij in zichzelf de kracht heeft om zijn eigen wereld vorm te geven en te vergroten.

Verdwijnt onze beschaving als de kunstenaars stoppen met kunst maken? Integendeel. Als ze dat doen, dan is déze beschaving, déze wereld, het enige dat ons rest. We verliezen de andere wereld, of de oneindige verzameling andere werelden die het alternatief vormen voor de status quo waarin wij leven. En dat is exact wat Zijlstra, Rutte, Verhagen en Wilders willen.

Kunstenaars en kunstinstellingen hebben geleerd zichzelf binnen de parameters van het kapitalisme te definiëren. Onze instituties zijn daar evenzeer uit voortgekomen als dat ze er nu door worden bedreigd. Dat maakt dat de andere werelden die kunstenaars verbeelden, nooit even serieus te nemen kunnen zijn dan de wereld waarvan ze afhankelijk zijn. Zoals de Sloveense filosoof Slavoj Žižek in oktober nog op Liberty Plaza bij Occupy Wall Street in New York zei:

In April 2011, the Chinese government prohibited on TV and in films and novels all stories that contain alternate reality or time travel. This is a good sign for China. It means that people still dream about alternatives, so you have to prohibit this dream. Here we don’t think of prohibition. Because the ruling system has even suppressed our capacity to dream. Look at the movies that we see all the time. It’s easy to imagine the end of the world. An asteroid destroying all life and so on. But you cannot imagine the end of capitalism.

Wie deze wereld als de best mogelijke ziet, kan zich wél een voorstelling maken van het einde van de wereld, maar níet van een wereld die beter is dan de onze. Laat staan dat hij die wereld als realiteit serieus kan nemen. Daarin wortelt het pragmatisme van onze politiek: ‘Natuurlijk moet er bezuinigd worden, maar…’ Dat stelt enerzijds niets tegenover de status quo van de kapitalisering van de kunsten (het gaat er juist in mee) en anderzijds spreekt er een wantrouwen uit tegenover het vermogen van de kunst überhaupt zoiets te doen. Juist het vermogen van kunst om een andere wereld dan die van de status quo te denken, maakt haar gevaarlijk. Juist daarom – en niet om die schamele miljoentjes – valt het huidige kabinet haar aan, en is zij in de afgelopen decennia ingekapseld, door politiek, publiek én kunstenaars. Kunstzinnig verzet tegen dit kabinet moet voortkomen uit het radicale potentieel van wat kunst uniek maakt: de verbeelding. Om dat potentieel te bevrijden, moeten we ons niet enkel richten tegen de bezuinigingen, maar tegen de status quo, tegen het kapitalisme en als het moet tegen onszelf.

Over de auteur

- Joost Baars (1975) is dichter, essayist, podcaster, chapbookuitgever en boekverkoper. Zijn gedichten werden gepubliceerd in onder anderen Liegend Konijn, Blue Turns Grey en Revolver. De poëziepodcast VersSpreken (www.versspreken.nl) die hij samen met Matthijs Ponte maakt won in 2010 de nationale prijs bij de European Podcast Awards. Met Halverwege Chapbooks geeft hij op een budget van nul euro chapbooks uit. Hij schrijft over poëzie, film, cultuur en politiek voor onder meer de Poëziekrant en deRecensent.nl.

Displaying 8 Comments
Have Your Say
  1. Tomasz Kaye zegt:

    Self-identifying capitalists do not describe the status quo as capitalism, rather corporatism or cronyism. What does the author mean when he uses the word capitalism?

    • Merijn zegt:

      @ Tomasz, maybe you should read up on your Marx and Polanyi, corporatism and cronyism are somewhat of an inherent quality to capitalism.

      • Tomasz Kaye zegt:

        “corporatism and cronyism are somewhat of an inherent quality to capitalism.”

        I extend the invitation to you too: What do you mean when you use the word capitalism?

        Meanwhile I invite you to take a close look at Mises, Rothbard, Murphy and Friedman to get up to speed on why capitalism–at least if it means the private ownership of the means of production–is not only distinct from, but incompatible with corporatism and cronyism.

  2. ton delemarre zegt:

    Het zuidkoreaanse wereldbeeld

    Het vervelende is dat wij leven in een wereld, waar bijna alles geld kost. Geld regeert de wereld. De sluipwegen om wat te ritselen of te hosselen worden steeds meer afgesneden. Vroeger kon een illegaal nog zwart aan de slag, dat is nu bijna onmogelijk. Vroeger kon je nog illegaal slachten. Kom er eens om. Alles moet legitiem zijn en je moet je overal legitimeren. Er is een disciplineringsgolf aan de gang met steeds minder ontsnappingsmogelijkheden. Je zou soms een tikkeltje corruptie wensen om dingen te kunnen regelen die door de strakke wetgeving niet meer kunnen. En er steeds meer toezicht, je bent overal traceerbaar. Ofschoon je zou verwachten dat liberalen voor vrijheid staan zijn zij evenzeer schuldig aan de betutteling, de beperking van vrijheden. Het vreemde is ook dat wij allen graag de vrijheid prijs geven voor zekerheid. Hoe aan deze betovering te ontsnappen? Zoals de Noordkoreanen die tranen schreien om hun grote leider, opgesloten zijn in een ‘communistisch’ wereldbeeld, zo zijn wij de zuidkoreanen opgesloten in ons allesomvattend model van de werkelijkheid. Ja er zijn nog ‘primitieve’ streken in Europa, waar mensen zelf hun eten verbouwen, hun dieren slachten, hun brandewijn stoken en onderling ruilen. Deze achterlijke gebieden sterven af, de jeugd wil naar de stad.
    Wij hebben een antidotum gevonden tegen de vervreemding die gepaard gaat met onze onderwerping aan de macht van het geld en dat is vermaak. Het vermaak verzoent ons met de zacht gecapitonneerde dwangbuis van werken voor loon.
    Ook kunst kost geld. Materiaalkosten, personeelskosten. Het vreemde daarbij is dat de prijs van het kunstwerk niet gerelateerd is aan de maakkosten maar aan de waardering op de markt. Iedere uitzending van Tussen Kunst en Kitsch bevestigt dat. Kunst is onderdeel geworden van de markteconomie en bevindt zich in een spagaat tussen de eigen creatieve werkelijkheid en de harde werkelijkheid van de markt. Kunst wringt. Het geld dwingt.
    Bij de huidige economische crisis worden we pijnlijk gewaar dat het kapitalisme op nationaal niveau wel gemilderd wordt door de verzorgingsstaat maar dat op mondiaal niveau geen remmen zijn ingebouwd. Daar zijn de financiële markten oppermachtig (en slaan dus ook toe in de enclave van de verzorgingsstaat).
    Kunst is een waarde op zich, zoals leven en vrijheid waarden op zich zelf zijn, die niet geofferd mogen worden aan gewin, maar die waarde is niet geïnternaliseerd.
    Aan de Italiaanse, Franse en Duitse hoven beschermden de vorsten de kunst, of de bevolking dat leuk vond of niet, het was ‘hun ding’, waarmee ze zich konden identificeren. Die identificatie heeft voor brede bevolkingsgroepen nooit plaats gehad. Kunst bleef daar juist bedreigend want zekerheid ondermijnend.
    Er zit dus weinig anders op dan de kaalslag maar te verdragen want bij alle plannen ter bestrijding van de economische crisis wordt nergens een alternatief model aangedragen. Zelfs zoiets simpels als een algemeen basisinkomen is volstrekt onbespreekbaar.
    De politiek bestrijden met het economische discours is de duivel met beëlzebub bestrijden. Kunstenaars zullen hun eigen parcours kiezen. Ze duiken gewoon onder, onder de armoedegrens. Ze dansen niet meer naar het pijpen van Halbe en consorten. Ze reiken een onbetaalbare droom aan die kosteloos is. De strijd gaat niet eens zozeer tegen het kapitalisme als zodanig maar tegen elke macht die afhankelijk maakt of houdt

  3. Edjo Frank zegt:

    Debout les damnés de la terre! Debout les forçats de la faim!

    Beste Ton,
    Wat zou het louterend zijn als vanuit zo’n discours en debat nieuwe inspiratie en kracht wordt gegenereerd om de zingeving van kunst en creatie opnieuw te ontdekken en uit te vinden. Zowel voor de kunstenaar als homo sapiens, waar ben ik hier, wat doe ik hier? Maar evenzo voor de kunstenaar als onderdeel van de elite, die de uitdaging voelt om zichzelf opnieuw uit te vinden, te herdefiniëren en te ontdekken dat zijn afhankelijkheid van de maatschappelijke realiteit ook zijn unieke kans herbergt om zijn vrijheid te herwinnen, zijn ketens af te werpen. En daarmee de wereld om zich heen te verwonderen en uit te dagen om het onbekende achter de werkelijkheid te gaan ontdekken.

    Misschien is het moment nabij om de culturele revolutie uit te vaardigen. In ons geliefde Dordrecht zijn vast meer zielen die zich tot zo’n wekroep aangetrokken voelen.
    Een warme groet,
    Edjo Frank.

  4. Jack Segbars zegt:

    De onmacht van de kunsten wordt nu in dit vertoog gemaskeerd door het het te wijten aan de inkapseling en het dienstbaar maken aan de huidige politiek constellatie.
    De analyse die gemaakt wordt, is juist en broodnodig: de kunsten hebben geen eigen stem. Ze wordt alleen nogal beperkt gedefinieerd in de relatie tot het huidige tijdsgewricht. Een punt dat wellicht opening biedt maar ook het gevaar van herhaling in zich herbergt. Het argument dat gebruikt wordt: de voorstellingen die gedaan worden vanuit de kunst worden geen van allen als realistische voorstellen aangeboden of opgevolgd en vallen terug in de consumentistische constellatie, doen het publiek en aanbieder tekort. Doen een aanspraak op vermeende debiliteit of blindheid.

    De kunst heeft zich niet slechts dienstbaar gesteld aan de kapitalistische norm, idioom en kader. Ze heeft zich eerder ook dienstbaar gemaakt aan de sociaaldemocratische ideeën en de ermee samenhangende ideologische ijkpunten: emancipatie, gelijkheid en maatschappelijke medevormgeving. Door te stellen dat het sociaaldemocratische gedachtegoed ingekapseld is door het kapitalisme (waar veel voor te zeggen is, maar de vraag is ook: voor hoe lang nog) en dat daarmee alle impuls vanuit de kunst dus ook door het kapitalisme is ingebed waarvan bevrijd dient te worden, is retorisch aardig maar verder weinig zeggend.
    Deze voorstelling functioneert alleen in de schets dat we in een alomvattend en definitief Empire gevangen zijn. Een mooie schets om het argument in te laten leven. En drijft op een oude avant-gardistische idee voor de kunsten: de ontsluiter van de machtsmechanismes die verborgen liggen, emancipator tegen de overheersing.
    De verbeelding functioneert hier in ieder geval prima om een ideologie te kunnen dragen. Maar geeft verder geen alternatief. Constateert, analyseert en dan..? De ‘bevrijding’ die voorgesteld wordt is een oude en versleten stijlfiguur inmiddels en een herhaling van zetten.

    Ik hoop dat er een andere agenda en programma voor de kunsten verbeeldbaar zijn dan slechts ageren tegen de vermeende hegemonie van het alvretende systeem dat (dit maal) kapitalisme gedoopt is, en waar we middels ‘het licht’ van de kunsten van bevrijd moeten worden. Moeten we nu allemaal antikapitalistische kunst gaan maken? Doen we dat niet allang allemaal met z’n allen? Het is weinig aanlokkelijk, weinig bevrijdend en een schets die weinig vertrouwen schept in de mogelijkheden voor de kunsten in een wereld die geëmancipeerder is dan wordt voorgesteld. Logisch ook, waartoe zou de kunst anders nog dienen wanneer de definitie van kunst die is van de maatschappelijke analist?

    Mijn kritiek jegens het heroptakelen van de utopische kunst is niet de kritiek op de onhaalbaarheid ervan, maar nu juist dat het een heroptakeling is van gekende tegenstellingen en een functionaliteit van de kunsten hierbinnen. Het is een eindpunt van een ontwikkeling waar kunst allang verworden is tot het illustreren en aantonen van maatschappelijke kritiek. De roep om en idee van de ‘verbeelding’ is al decennialang een aanbieden van een alternatief of vingerwijzing middels een ‘kritiek’, een reagens op de verhoudingen binnen de actualiteit, een kritische analyse.

    De oproep die gedaan wordt om het kunstzinnig verzet tegen de neoliberale werkelijkheid te positioneren, is een oproep die vooralsnog geen enkele nieuwe en concrete vormen oplevert.
    Noem mij de kunstenaars die de alternatieven schetsen, die de ‘next step’ voorstellen, die werkelijk de samenleving herdefiniëren en er voorstellen voor visualiseren. Die het nieuwe handelingsperspectief vanuit een artistieke idee formuleren. Desnoods een vage methode. Ze zijn er niet.

    Ik vermoed dat het is omdat er de realisatie is dat de revolutie iets anders behoeft dan ‘verbeelding’ en roept om werkelijk concrete voorstellen. En dat daartoe het domein van de kunst verlaten dient te worden en de overstap gemaakt dient te worden naar een concretere vorm waarmee maatschappelijke beïnvloeding kan worden uitgeoefend. Concreetheid van voorstelling is niet hetgeen waarin kunst excelleert of zich als terrein van expertise mag beschouwen. De geschiedenis en traditie geven aan dat hier scepsis op zijn plek is: de kunstzinnige bewegingen die deze verbinding tussen werkelijkheid en abstractie, concreetheid en de artistieke methode hebben willen overbruggen, zijn tijdelijk geweest. Immer opsplitsend tot of politiek, of ideologische propaganda of terugkerend in het esthetische domein van de ‘kunst’.

    De opmerking dat kunst gevaarlijk zou zijn omdat ze andere werelden voorstelt dan die van de status quo, dat is juist waar Zijlstra en de zijnen de broek mee vol lachen. Niet het idioom van het nutsdenken is hierin voor hen instrumenteel hoewel het effectief meewerkt, maar de voorstelling dat de kunsten er op deze wijze toe doen is de overspannen belofte. Ik lach met hem mee. De kunst slaagt er namelijk niet in om het te verbinden aan een andere of effectieve politiek.

    Zou het een radicaal idee kunnen zijn om de beperkte reikwijdte van het medium kunst, de beperkte importantie ervan als concreet maatschappelijk-politiek medium te onderkennen, de functie als avant-gardistische ontsluiter te vergeten en in plaats daarvan de focus te leggen op de politiek en de dagelijkse indeling en positiebepaling hierin? Volgens mij is dat het strijdtoneel. Want is dat niet de conclusie: dat het radicale artistieke potentieel eenvoudigweg niet gerealiseerd wordt anders dan in een aanbieden van verbeelding? Met de nadruk op aanbieden. Mij stelt de kritische kunst namelijk geen enkel alternatief voor, geen enkele ontsloten kennis voor die ik niet al ken vanuit de maatschappijkritiek en de politieke denkkaders. Of andere kennis die al voorhanden is middels de kunst zelf.

    Wat is dan de aarzeling bij de kunsten om een werkelijk programma of methode op te stellen, kun je je afvragen? Wordt de expertise gemist of is het de angst om terug te vallen in gekende politieke denkbeelden en geen werkelijke ‘vernieuwing’ te kunnen aanbieden? Of is het simpeler en reikt de ‘verbeelding’ niet ver genoeg om een werkelijk alternatief te kunnen formuleren? Of is het de angst om niet voldoende medestanders te vinden onder de vlag van deze ‘culturele revolutie’? En de angst om teveel ‘handelsperspectief-angstigen’ te gaan treffen

    Zijlstra, Rutten noch Verhagen zullen onder de indruk zijn van een ‘handelingsperspectief vanuit Fantasia’. Een steen, een alternatief voorbeeld of een werkelijk zinnig economisch voorstel doen dat wel.

  5. Joost Baars zegt:

    Beste Jack, om inhoudelijk te reageren moet ik even goed en zorgvuldig nadenken, maar ik wil hier alvast zeggen dat ik erg blij ben met een zo weldoordachte, allesomvattende en eigengereide kritiek. Ik zou wel vast “amen!” willen roepen bij een aantal dingen die je schrijft, maar dat zou de weldoordachtheid van je stuk geen recht doen. Ik kom erop terug!

  6. […] ‘De Kop van Jut’ is dit nummer gewijd aan het politieke onweer boven de kunst- en cultuursector. Dichter Joost Baars staat bekend om zijn scherpe visie op dit onderwerp en formuleert die in zijn betoog ‘Het radicale potentieel van de verbeelding’. […]