Gepubliceerd op: maandag 27 juni 2011

“The tree of life”: bespreking De Gids + Maarten van der Graaff

“Het grote thema in het werk van Malick, die goed doorkneed is zowel in de mystieke traditie als in het werk van Martin Heidegger (‘if we cannot educate ourselves to his purposes, then clearly his work will look like nonsense’), is de intrinsieke verbondenheid van alle leven, ook in de evolutionaire zin van een gemeenschappelijke afkomst, zoals die in bijna alle bekende religies gesymboliseerd wordt door het beeld van de Levensboom – en alleen vanwege de titel zou je dus The Tree of Life kunnen zien als Malicks voorlopige chef d’oeuvre. Centraal in dit onlangs op het filmfestival van Cannes met de Gouden Palm onderscheiden meesterwerk – want dat is het, een het hele bestaan omvattend meesterwerk – staat de relatie van de mens tot de kosmos, gezien door het prisma van een doorsnee Amerikaans gezin uit een stille voorstad van Waco, Texas in de jaren vijftig, een gezin waarvoor overigens het gezin waarin Malick zelf is opgegroeid model heeft gestaan: vader, moeder, drie zoons. Een gezin dat direct aan het begin van de film een jobstijding krijgt te verwerken –” >> lees de bespreking van Roel Bentz van den Berg op De Gids.

[en lees ook het essay van Maarten van der Graaff op zijn blog]:

“The Tree of Life opent met de volgende woorden: ‘Waar was jij toen ik de aarde grondvestte?’. De God van Abraham, Izaäk en Jakob toont zijn spierballen. Dit is het antwoord op de klacht van zijn dienaar Job uit het gelijknamige Bijbelboek, die alles is kwijtgeraakt: kinderen, runderen, zijn levenslust. Ik heb dit altijd een onverdraaglijk vroom einde gevonden van een interessant werk over lijden, rechtvaardigheid en gepaste antwoorden. Die antwoorden van Jobs vrienden op de vraag hoe het lijden geplaatst moet worden binnen het geloofssysteem, de moraal, het universum, zijn kitscherige antwoorden van het type Möring. Van het type één plus één is twee. Job zal wel iets fout gedaan hebben: zonde=lijden (zie plezier=lijden). Elihu , de laatste vriend die tot hem spreekt, prent op zijn beurt de arme donder in dat God veel groter en machtiger is en dat God daarom altijd in zijn recht staat. Waarom moeilijk doen? Alle lijden wordt over één kam geschoren. In ieder geval stelt het allemaal geen pleuris voor als je oog hebt voor de ontzagwekkende daden van het Alfa- en Omagamannetje.  Het gekke is dan weer dat deze schofterige dooddoener zo mooi verwoord is. Je ruikt, proeft, voelt die grote oersoep waar de maker zo trots op is.”  (Maarten van der Graaff)

Over de auteur