Gepubliceerd op: donderdag 26 mei 2011

In gesprek met Ann Cotten-vertaler Erik de Smedt (2)

Bij Zegwerk verschijnt binnenkort een vertaling van gedichten van Ann Cotten (geboren in Iowa in 1982) onder de titel Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten. Het gaat om een keuze van 16 gedichten uit Fremdwörterbuchsonette (Suhrkamp, Frankfurt am Main 2007) en Florida-Räume (Suhrkamp, Berlin 2010). Daarnaast werden ook twee niet in boekvorm gepubliceerde gedichten vertaald die te lezen zijn op lyrikline.org.

Na de algemene situering van Cotten en haar werk in deel 1, gaan we in dit tweede deel van ons gesprek met vertaler Erik de Smedt dieper in op drie gedichten die deel uitmaken van Alle zwanen heten Reinhard, met name: Solidus, Toespraak tot de perken en lets see if we can get clear about the swans.


Eerste gedicht: Solidus (uit: Florida-Räume)


JP: Solidus is een gedicht uit het recente Florida-Räume. Het is een licht delirante opsomming van de meest disparate elementen. Ik citeer de eerste regels van het gedicht:

Die Einsen bei Heine / der Einstieg zu Heinse / der Kottbusser
Damm / die trippende Nadel / der Gang durch das Zimmer /

Dat wordt bij jou:

De klinker bij Kinker / de daling in Staring / het Waterlooplein /
de druipende naalden / de loop door de kamer /

EdS: Bij dit gedicht lijk je voor een tweesprong te staan: ofwel de klank ofwel de betekenis vertalen. Nu bestaat Solidus volledig uit dactylen. Soms heb je eerst nog een onbeklemtoonde lettergreep, maar dan gaat het vrolijk van ta TA ta ta TA ta ta. Dat heeft ze zo consequent volgehouden, dat mag je niet negeren.

JP: Zou Cotten een vrije vertaling kunnen appreciëren?

EdS: Al in 2009 heb ik over dit gedicht met haar gecorrespondeerd. Ze suggereerde om helemaal van het ritme uit te gaan en dat in te vullen met woorden die me te binnen schoten, en alleen als ik vastzat inspiratie op te doen bij wat er in het Duits staat. Zijzelf heeft zo’n herschepping in het Engels gemaakt, die je kunt vinden op Lyrikline. Maar ik vond dat die werkwijze mij als vertaler niet toekomt, dat de lezer het recht heeft iets mee te krijgen van de betekenissen in die opsomming, bij benadering of – als het kan – zelfs vrij getrouw.

JP: Heine wordt bij jou Kinker en Heinse transponeer je naar Staring. In welke mate gaat het hier vooral om een fonetische omzetting?

EdS: Het begin zorgt voor extra moeilijkheden: twee Duitse auteursnamen, waarvan de tweede vrijwel onbekend is. Heinse is een van Cottens lievelingsauteurs uit de 18e eeuw. Hij heeft een geweldige roman geschreven, Ardinghello und die glückseligen Inseln waar in de beginscène de held pardoes uit een gondel in het water valt. Verder blijken de eerste twee woordgroepen vol klankherhalingen te zitten. Einsen zijn geen goede cijfers, maar sterke heffingen zoals de romantische dichter Heine ze graag gebruikte. Het geheel heeft dus iets lichts, Vivaldi-achtigs.

JP: Ben je onmiddellijk voor de Nederlandse auteursnamen gegaan?

EdS: Oorspronkelijk had ik: De heffing bij Lessing / het dal in voor Staring / de Markgravelei. Die vertaalslag vond ik onvolledig, ook niet zwierig genoeg. Ik besloot alles te vernederlandsen en van Berlijn naar Amsterdam te transponeren. Je hebt in Amsterdam een buurt met straten die allemaal naar dichters zijn vernoemd. Het Waterlooplein is even vermaard als de KottbusserDamm (foto rechts).

Er is ook een rommelmarkt, wat wel in deze context past. De klinker verschilt natuurlijk maar een letter met Kinker, de dubbelzinnigheid van het woord klinker voor vocaal en straatsteen wou ik niet laten liggen. Het dal in klonk te natuurlijk of idyllisch in de overwegend grootstedelijke context die volgt, vandaar tegenover heffing: daling. Maar dus allemaal dactylen. Om dezelfde reden wordt de naald uit het origineel meervoud. Het Duits heeft nu eenmaal meer tweelettergrepige woorden dan het Nederlands.

JP: Ik citeer nog een stukje uit je vertaling met het Duitse origineel eronder:

(…)
van gangen / de liefde in hallen / het mooie van versmaat / de
hinkende versmaat / het scandeerhuis / de trucjes / de lasser /
het liegende bed / de slogans op bussen / de zeiler op reis / het
voorlaatste blaadje / het voorlaatste blad / de regen op daken / de
duiven op bordjes / de zangval van zinnen / de passende maat / het
beukende ritme / het smeulende peukje / de spiegel / de haven / de
(…)

(…)
Treppen / das Knacken der Gänge / die Liebe der Dielen / das Schöne
am Versmaß / das Irren im Versmaß / das Skansionshaus /der
Trickster / der Klempner / das lügende Bett / die fahrende Werbung /
der Seiler auf Reisen / das vorletzte Blättchen / das vorletzte Blatt /
der Regen auf Dächern / die Tauben auf Schildern /die Schläge von
Sätzen / das richtige Maß / die kippende Fläche / die dampfende
Kippe / (…)

De woorden of zinsdeeltjes zijn van elkaar gescheiden door een schuine streep. Hier spreekt de vormbewuste Cotten. Eerst schept ze een kader, een al dan niet toevallig gekozen structuur en vervolgens probeert ze die van binnen uit te doorbreken. Alsof het veilige raamwerk van versmaten en klassieke dichtvormen haar tegelijk aantrekt en afstoot. Vrij geïnterpreteerd: het mooie van versmaat leidt tot vormdwang en glijdt af in trucjes – lees ‘kitsch’. Hoe ben je als vertaler met dit meta-spel met de vorm omgegaan?

EdS: Zoals gezegd: dat vormschema behouden en het naar vermogen invullen met vergelijkbare dingen. Het kwam eropaan om zowel klankecho’s en metrum als de betekenis recht te doen. Anders dan in proza kun je bijvoorbeeld die fahrende Werbung niet vertalen als de rijdende reclame, maar het is de slogans op bussen geworden. Of nog een duidelijker voorbeeld: und Räder im Stehen geen wielen die stilstaan maar banden die piepen. Die laatste kondigen sowieso het remmen en stoppen aan. En ze hebben het voordeel dat ze op de volgende regel randen genereren, zoals in het Duits Räder leidt tot Ränder. Daarbij verschuift natuurlijk het een en ander, en dan vond ik dat het zelfreflexieve in dit gedicht – het bewuste spel met het feit dat je aan het dichten bent – extra aandacht mocht krijgen. die kippende Fläche / die dampfende Kippe is in het Duits wat concreter: bij het eerste denk ik aan het hellende vlak in een vuilniswagen, maar het belangrijkst leek me die herhaling van kippen / Kippe te behouden. Geen letterlijke, maar toch een verticaal gespiegelde in beukende/peukje en een klankecho van beuken in smeulen. Leuk natuurlijk dat er in beide talen de spiegel op volgt.

JP: Dit gedicht is een voor mij een wonderlijke evenwichtsoefening tussen de nietszeggende opsomming en een poging om via nevenschikking op zoek te gaan naar een diepere betekenis. Solidus is niet voor niets ook het Latijnse woord voor ‘solide’ en betekent oorspronkelijk een Romeinse gouden (eenheids)munt.

EdS: De solidus is de voorloper van de komma in teksten uit de barok, de schuine streep. Die was voor Cotten ook het ‘élément générateur’ of een trigger om deze tekst te schrijven: een opsomming waar de delen net iets geïsoleerder blijven dan in een door komma’s verbonden reeks. Ik heb de proef op de som genomen en de schuine strepen door komma’s vervangen. Je krijgt een totaal andere indruk, het wordt een veel realistischer of zelfs naturalistische tekst. In het Duitse naturalisme heb je trouwens zoiets als ’Sekundenstil’. Hier, samen met dat klankspel, wordt het veel vreemder.

JP: Na een wilde slalom tussen theoretische begrippen uit de poëzie en de taal enerzijds en begrippen en voorwerpen uit het dagelijkse leven anderzijds eindigt het gedicht met het verlossende werkwoord dat de voorafgaande chaos definitief vorm geeft: al deze dingen en begrippen ‘slingeren rond’.

EdS: Het gedicht drukt je met je neus op het disparate waaruit de werkelijkheid bestaat, en op het feit dat onze hoogst selectieve, naar geborgenheid en continuïteit strevende gewoonteblik dat disparate maar al te graag in een mooi verband onderbrengt. Dat het lang niet zo mooi is, heeft uiteraard ook te maken met de elementen van de opsomming: na slogans volgt en zwendel; er zit ook veel banaals tussen. Het verschil tussen de stemhebbende d van Solidus en de stemloze t van solitus is in streektalig Duits ook niet zo groot: het gewone, alledaagse heeft dus mee de associaties bepaald.

JP: Een grappige passage in Solidus vond ik: het malle van grappen / het op zijn van wijn /. Hoe belangrijk is humor in het werk van Cotten?

EdS: Humor is in haar werk niet uitzonderlijk. Het hangt er alleen van af, wat je eronder verstaat. De verzoenende kant ervan – denk aan Wilhelm Busch: Humor ist, wenn man trotzdem lacht – vind je bij haar niet gauw. Wel de anarchistische variant, de vrolijke wetenschap dat de courante ordening het allemaal zo netjes en fraai voorstelt, en de lust die het geeft dat te doorbreken. Ik vind het bijvoorbeeld grappig wanneer jij daarnet sprak over het verlossende werkwoord dat de chaos definitief vorm geeft. Dat dit nou net het werkwoord is dat het gebrek aan vorm uitdrukt: rondslingeren, en dan nog zonder afrondend punt.

Een lichtjes boosaardige humor, dus. Eigenlijk denk ik bij haar humor vooral aan een mooie zin van Arthur Schnitzler: Der Humorist lustwandelt in der Unendlichkeit. Denk ook aan de lapidaire tekst op het achterplat van Fremdwörterbuchsonette: Drie meter verder begint het heelal. In haar lucide scriptie over lijstjes in de concrete poëzie schrijft Cotten trouwens: een lijst moet zich bewegen in het oneindige.

© Ann Cotten www.glossarattrappen.de

*****

Tweede gedicht: Toespraak tot de perken (Rede an die Beete) (uit Lyrikline)


JP: Haar in boekvorm gepubliceerde scriptie gaat over concrete poëzie. Je zou kunnen stellen dat ze in veel gedichten een soort concrete poëzie bedrijft door haar fixatie op de vorm. In het prozagedicht Toespraak tot de perken spreekt ze bijvoorbeeld haar toekomstig grafperk toe. Het zet in als volgt:

Perken, alsjeblieft, luister nu even. Ik heb erover nagedacht deze
verhandeling in verzen te schrijven. Het leek mest een tijdje een goed idee.
Dat verdween, terecht, naar ik meen. Neem me dus de
onregelmatige regels niet kwalijk waarin ik me nu aan jullie
bloot zal geven. (…)

EdS: Het is een nogal grotesk prozagedicht. Opmerkelijk dat jij de ik met een zij, Ann Cotten misschien, identificeert. Ik heb er altijd een rolgedicht in gezien. De dichter kruipt in de huid van een personage, voor mij – ja waarom eigenlijk? – was het altijd een man. Hij doet me denken aan die dokter Grijzenbaard uit het oude liedje, een kwakzalver die mensen veeleer om zeep helpt dan dat hij ze geneest. Ken je het? (zingt) Ik ben de Dokter Grijzenbaard / Wieze wieze wis bom bom’. Weer die vraag dus: wie spreekt?

JP: Opvallend is alweer die reflectie op de vorm of in dit geval de afwezigheid van vorm. In de volgende regels blijkt waarom er geen vormvastheid is:

(…) Er zit nauwelijks wat in: iets voor de vogels, iets voor de
andere vogels, iets voor de dood en iets dat eventueel zou kunnen
overleven. (…)

Met andere woorden er is geen vormvastheid omdat er geen inhoud, in dit geval het lichaam van de dichteres, is.

EdS: Hier wordt geprobeerd om te spreken of te schrijven over wat eigenlijk niet te vatten is: de alles wegvegende sterfelijkheid. En dat op een gezwollen, potsierlijke toon die het uitzichtloze van de situatie maar moeilijk kan camoufleren. Tegelijk is het zeer intens, de spreekinstantie wil iets kwijt dat hem bezighoudt – wie houdt het niet bezig, al blijft dat meestal onuitgesproken. En ook grappig, met die hoogdravende freudiaanse lapsus: Es düngte mich, een verspreking voor es dünkte mich. Ik heb het weergegeven met het leek mest, een onvrijwillige anticipatie op wat onze bestemming is: stof en as worden, of preciezer: mest voor de aarde waarin je begraven ligt.

JP: Dood als symbool voor het vormloze? De vorm als voorwaarde voor het leven? Door het veelvuldige spel met de vorm leidt ze de aandacht af van de inhoud. Poëzie als begin, als vertrekpunt, als sprong naar het duistere mysterie van het leven, de liefde …
Verwijst de rechthoekige vorm van het gedicht (het perk) naar het graf, of zoek ik het te ver?

EdS: Vorm is het aanschijn van het vormeloze, daar kan ik inkomen. Je hebt gelijk: Cottens poëzie is, bij elk gedicht weer, een nieuw vertrekpunt. De rechthoekige vorm is zeker iconisch bedoeld. Op Lyrikline staat het gedicht trouwens in Blocksatz, uitgevuld gezet. Het is een erratisch blok, een wat onbehaaglijke tekst. Een kind dat roept in het donker.

*****

Ann Cotten in de rol van Majakovski in het poëzie- en fotoboek I, Coleoptile (Ann Cotten en Kerstin Cmelka, 2010)

*****

Derde gedicht: lets see if we can get clear about the swans (uit: Florida-Räume)


lets see if we can get clear about the swans

Alle zwanen heten Reinhard. Nee niet echt, ’k weet
dat ze er maar zo uitzien, als. Als zien. Dus ware
biep – broodkruimels en ze zijn slechts
wat ze zouden denken (neeneenee.) Ze hebben brillen
kom nou organische barrières. Lichtbarrières
,niet? Hals reiken en voetjes geven zo zwart als
fusilleren en iedereen, iedereen, och ja iedereen
zou denken: voor mij? Zo? Dan komen ze af, om hun
veren overeind te zetten en met broodkruimels sturen je, die
– die, niet? – ons kennis toeschrijven, aan halzen
zouden ze gewoon rondtrekkend slechts ontsnappen om te
elke (keer) op golven zichzelf dragend, op halzen
zo broos, de veren zo rechtop, zo zo vragend,
om tegen mij, als ieder, ‘och’ te zeggen, nee, ‘joch’.

Komen ze en zijn meer dan what
you can deal with het is geen kwestie van krui-
het is een kwestie van zwanendingen
en je ziet ze dan liggen midden
in de stortregen midden op het water verdeeld
en weet niet: blijf je voor de duur van een sigaret
staan. Kruimels, kruimels en kruimels.
Dan loop je door, de band is gesprongen
en moet tot voor de huisdeur worden gerold.
Wat moeten ze eigenlijk, de hele
lengte van het kanaal? Stilletjes naar muziek te
luisteren, alleen te zijn en zwanen
door een film, als door een film
te bekijken, zonder per se te denken
dat alle zwanen Reinhard heten, of Charlotte.

JP: Waarom heb je voor de titel van je selectie gekozen voor een vers uit dit gedicht?

EdS: De werktitel van mijn vertaling was Sonnetten uit het vreemdewoordenboek en andere gedichten. Te droog, nogal saai, vond ik. Het is niet eenvoudig een representatief stukje uit deze gedichten te halen, omdat de context telkens zo bepalend is. Alle zwanen heten Reinhard klinkt aantrekkelijk, omdat het iets door en door poëtisch heeft. Om te beginnen de zwanen. Misschien herinner jij het je ook: in de interludia op televisie, decennia geleden. Filmpjes om rustig hiaten tussen twee programma’s te vullen, verstand op nul. In die filmpjes waren zwanen dé dieren die klassieke schoonheid belichaamden, voornaam, zuiver, edel …

Al van in de klassieke oudheid zijn ze ook symbool voor de dichter. Maar dan die ongewone wending, bijna het begin van een syllogisme dat niet klopt. Wanneer krijgen zwanen al namen, en dan nog dezelfde? Fuzzy logic, dus.

Tijdens het lezen ontdek je dat het precies over het benoemen van de werkelijkheid gaat. Met woorden een brug slaan naar iets buiten ons, wat ons fascineert, ontroert misschien. Bijzonder is dat Cotten een niet-sentimenteel en niet-symbolisch natuurgedicht schrijft, zeer concreet, nu en dan zelfs banaal – uitgerekend in een zo idealiserende Duitse lyrische traditie. Iedereen denkt natuurlijk aan Hölderlins Ihr holden Schwäne, de lieflijke zwanen die hun halzen dopen in das heilignüchterne Wasser – in dat prachtige korte gedicht Hälfte des Lebens.

Cotten probeert, anno nu, doodnuchter en niettemin gefascineerd, met taal vat te krijgen op de zwanen, er zich een ‘adequaat’ beeld van te vormen. Je sprak daarnet van fixatie op de vorm, goed, maar die vorm kan in haar werk ook heel losjes zijn, wat iets anders is dan niet doordacht. Fantastisch aan dit gedicht vind ik dat de zinsbouw gaandeweg verbrokkelt, de woorden ontsporen, de taal bijna smelt. In de tweede strofe lijkt de dichter te bekomen. Na de epifanie komt de ontnuchtering. De zwanen zijn gewoon ‘zwanendingen’. Toch blijft er iets hangen, is er iets als een nieuw inzicht – al wordt op het eind de premisse nog stevig onderuitgehaald.

JP: Is poëzie voor Cotten een middel om contact te krijgen met het leven?

EdS: In een openhartig poëticaal essay heeft ze de klassieke vraag die men schrijvers stelt eens op haar manier beantwoord: ‘Warum ich schreibe? Weil ich nicht weiß, warum ich lebe.’ Dit gedicht over de zwanen is in mijn ogen ook vooral een spiegel van hoe het denken denkt en hoe het denken leeft, wanneer we het even uit het verantwoorde, nuttige spreken loslaten en wanneer je de gebruikelijke vrees overwint om je te blameren door je spontaan sprekend bloot te geven. Een braaf uitgangspunt misschien, en toch een gedurfd gedicht.

Maar eigenlijk kan je een gedicht niet parafraseren. Mag ik afsluitend nog een stukje van Cotten zelf, uit haar scriptie, citeren?

‘Elke literatuur blijft strak gespannen tussen het individu en de algemeenheid van de taal. Zij heeft onder meer als taak, licht te werpen op de situatie van mensen in de wereld door ze met poëtische middelen weer te geven, voor zover je de poëzie een kenvermogen toeschrijft dat complementair is met dat van de natuurwetenschap. Niet verwijzen naar een “ideale” waarheid, maar “grijpen” en “bewegen” in de werkelijkheid, hoezeer die laatste ook schijnbaar en/of talig mag zijn. Dat is een moderne eis die we aan literatuur stellen.’

*****

Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten is een uitgave van Zegwerk

Vertaler is Erik de Smedt (1953) (foto) die eerder werk van onder anderen Konrad Bayer, Heiner Müller en Brigitte Oleschinski vertaalde. Daarnaast schrijft hij essays over beeldende kunst en is hij recensent bij De Leeswolf . Zie ook zijn blog en website.


Ann Cotten komt in juni naar Poetry International. Ze zal er voorlezen en een masterclass geven. (zie programmatie Poetry)

Op deReactor is een bespreking te lezen van I, Coleoptile een duoproject van Ann Cotten en fotografe Kerstin Cmelka uit 2010 (met veel bijbehorende links).

Deel 1 van het interview is hier te lezen.

(met dank aan Arnoud van Adrichem voor de redactionele begeleiding)

Over de auteur

Displaying 3 Comments
Have Your Say
  1. Experimenteel is niet klinisch of academisch. Het gaat om de werkelijkheid, hoe schijnbaar en talig die ook lijkt. Als een bus, denk ik als dat lees. En stiekem denk ik: en de waarheid.

  2. […] Pollet in gesprek met Ann Cotten-vertaler Erik de Smedt, deel 1 en deel 2 Geef een reactie LikeWees de eerste om post te […]